Take home message
- Het logo ‘weidegang’ is nog geen garantie voor een andere vetzuursamenstelling.
- De gemiddelde NL-melk ziet er op basis van enkele belangrijke vetzuurindicatoren, nauwelijks anders uit in de zomer als in de winter. Dit komt, omdat de melkkoeien ook ’s zomers veel geconserveerd wintervoer en krachtvoer opnemen, als zij ’s nachts binnen staan, of als zij rondom het melken veel wintervoer aangeboden krijgen om zat te worden.
Vetzuren in Nederlandse melk
Wageningen Universiteit deed onderzoek naar het vetzuurgehalte van de NL-melk (Pacheko et al., 2021). Elke week werd van Mei 2017 tot April 2018 van 14 melkfabrieken een melkmonster genomen. Deze melk werd gemengd, zodat een gemiddeld beeld van de Nederlandse melk ontstaat. Men onderzocht de melk op vetzuursamenstelling en twee ervan worden in dit artikel belicht: CLAc9t11, ook wel bekend als het weide-CLA en C18:3c9c12c15 oftewel alfa-linoleenzuur (ALA), een essentieel omega-3 vetzuur.
In figuur 1 staat het rollend gemiddelde (= geometrisch gemiddelde oftewel het gemiddelde van de laatste drie metingen). Het voordeel van dit geometrische gemiddelde is dat men beter de lijn van de veranderingen ziet. Om het verloop nog wat beter te zien, is er een regressielijn door de punten heen geplot.
Als je naar het verloop kijkt, dan zie je een stijging van het CLA-gehalte, wanneer het weideseizoen start en koeien de beschikking krijgen over vers gras. In week 13 ligt 1 april, en vanaf dat moment zie je een stijging van het CLA. Als je nog iets gedetailleerder kijkt, dan is de voorjaarsstijging nog iets sneller, en is er een lichte terugval vanaf week 23 (rond 3 juni), om daarna weer verder te stijgen tot de piek in week 35 (1 sept). Deze nuance zal stellig samenhangen met het weer, dan wel de beschikbaarheid van vers gras nadat de eerste snede gemaaid is. Na de zomerpiek neemt het CLA-gehalte stapsgewijs af om op zijn winterniveau van onder de 0,4 g/100 g vet uit te komen.
Het gehalte aan ALA schommelt rond de 0,5 en laat vrijwel geen seizoen effect zien.
Vergelijking met Hof Dannwisch
Hof Dannwisch is een biologisch-dynamisch melkveehouderijbedrijf in Sleeswijk-Holstein, ca 40km ten noorden van Hamburg. De melk van dit bedrijf werd gebruikt in onderzoek naar allergieën bij kleine kinderen en ook in later onderzoek in muizen (Abbring et al., 2020). Tussen 2008 en 2010 werd maandelijks een melkmonster genomen voor vetzuuronderzoek.
Wanneer je de uitslagen van Dannwisch vergelijkt met die van ‘gemiddeld NL’ dan komt het verschil tussen zomermelk en wintermelk in een ander perspectief te staan. Ook in Dannwisch gaan de koeien ergens tussen 1 en 15 april naar buiten. Wanneer je de CLA-waarden vergelijkt (Fig. 2) dan zie je een sterke stijging van weide-CLA tot in de maand september en oktober. Daarna (vanaf november-monster) neemt de waarde weer snel af tot op het winterniveau van 0,5 tot 0,7. Doordat de verticale as in figuur 2 verder uitgerekt is, vanwege de hoge zomerwaarde, valt de toename van het weide-CLA voor de gemiddelde NL-melk volledig weg. Het perspectief op de toename voor de NL-melk wijzigt dus sterk, als je het naast een andere bemonstering zet. De toename van 0,40 naar 0,55 (van winter naar zomer in NL-melk) is zo gering, dat het niet eens meer opvalt in figuur 2. Voor de goede orde: de rode lijn in fig. 2 is dezelfde als de blauwe lijn in fig. 1.
Iets dergelijks is ook zichtbaar voor het ALA-gehalte (fig. 3).
De ALA-lijn voor NL-melk is vrijwel vlak en iets lager dan 0,50. De lijn voor Dannwisch ligt in zijn geheel hoger (0,80 tot 1,00) en loopt ook redelijk vlak.
Interpretatie ALA en weide-CLA
Weide-CLA is samen met zijn voorloper trans-vacceenzuur (C18:1t11) een belangrijke indicator hoeveel vers gras de koeien opnemen. Op basis van de uitslag in figuur 1 en 2 is duidelijk, dat de stijging door grasopname voor de gemiddelde NL-melk zeer gering is in vergelijking met de stijging op Hof Dannwisch. Op Dannwisch zijn de koeien in de zomer goeddeels aangewezen op de productie van melk uit gras. Er wordt ’s zomers slechts in geringe mate krachtvoer gevoerd. Het ontbreken van de CLA-verschillen tussen zomer en winter voor de NL-melk is een duidelijke indicatie dat er niet of nauwelijks een verschil is in rantsoen voor de koeien tussen zomer en winter. Met andere woorden ook ’s zomers is het voor de koeien nog steeds winter qua voedering.
Het probleem van de huidige melkveehouderij is, dat de melkkoeien zo groot geworden zijn door fokkerij en selectie, dat zij ook ’s zomers grote hoeveelheden energierijk wintervoer bijgevoerd moeten krijgen. Zelfs zo veel, dat de stijging van het CLA-gehalte doordat de koeien ‘naar buiten gaan’, vrijwel wegvalt.
Voor de indicatie van de ALA-uitslagen is duidelijk, dat er voor beide melksoorten (Dannwisch of gemiddeld-NL) eerder sprake is van een constant niveau, onafhankelijk of het zomer of winter is. Uit ander onderzoek (Molkentin, 2009; Baars et al., 2019) konden we afleiden, dat het ALA-gehalte eerder bepaald wordt door bijvoorbeeld de regio van productie, maar ook door het bedrijfssysteem. Wanneer de melk afkomstig is uit berggebieden, dan stijgt het ALA-gehalte met de hoogteligging van het bedrijf. Verder is er een systematisch verschil tussen bedrijfssystemen: ALA in melkvet van biologische en biologisch-dynamische bedrijven is hoger dan van gangbare bedrijven (Molkentin, 2009).
Ondanks dat er in Nederland geregeld wordt geworven met begrazing of beweiding hebben we hier te maken met een oncontroleerbare vorm van werving. Koeien die buiten lopen, hoeven nog geen gras op te nemen. Weiden kan ook betekenen ‘buiten staan’ op een stuk grond zonder dat er gegraasd kan worden (Sta-koeien in plaats van weide-koeien). Wanneer een veehouder niet dagelijks veel nieuw vers gras ter beschikking stelt of wanneer de koeien ’s nachts binnen worden gehouden dan wel rond om het melken fors bijgevoerd worden, dan hebben de koeien minder de neiging om buiten gras op te nemen. Wanneer je echt melk uit gras wilt produceren, dan moet je niets bijvoeren, hooguit wat hooi om de pens van de koe te stabiliseren. Geen krachtvoer, geen wintervoer, niets. Het helpt daarbij zeer, wanneer je de koeien zelfs meerdere keren per dag een vers stuk grasland aanbiedt, zoals dit bij het stripgrazen gebeurt. Pas dan krijg je echte weidemelk, waarin de omega-6/omega-3 verhouding rond de 1,0 komt te liggen en de koeien veel weide-CLA in het melkvet vormen. Al het andere is surrogaat. Ierse onderzoekers (Joubran et al., 2021) beschreven het dilemma van de weidegang-definitie. Zij noemen het onderscheid tussen het Engelse ‘grass-fed’ en ‘pasture-based’ productie als twee begrippen die gehanteerd worden om beweiding aan te duiden. ‘Grass-fed’ beschrijft het aandeel vers gras, dan wel gras-producten wat in het rantsoen van de koeien is opgenomen, terwijl ‘pasture-based’ veel meer aangeeft, dat de koeien buiten zijn en ook weiden, waarbij zij vers gras opnemen.
Duidelijk is, dat melkkoeien die ruim meer dan 6.000 kg melk per lactatie geven, altijd een vorm van bijvoeding nodig hebben. Zij hebben energiedicht aanvullend voer nodig, domweg omdat vers gras dit niet voldoende kan leveren. Per kilogram droge stofopname kan een koe meer energie opnemen uit toegevoegd vet (palmolie, sojaolie bijvoorbeeld), maar ook uit snijmais of granen in vergelijking met vers gras. Vers gras is volumineus en wanneer de koe-pens vol is, dan moet zij eerst herkauwen en plek maken. Dit betekent altijd, dat de selectie op een hoge melkgift per koe ertoe leidt, dat de melkvetzuursamenstelling hieronder lijdt: het weide-CLA gehalte en het omega-3 gehalte dalen en de ratio n6/n3 neemt toe.
Nederland weideland?
Nederland tracht haar imago als graasland weer terug te krijgen. Er zijn weidekalenders, waarop bijgehouden wordt, hoeveel de koeien buiten zijn; er is een weidelogo die aangeeft, dat koeien minimaal 6 uur buiten weiden. Maar is het genoeg om een andere melk te produceren? Wanneer je naar de gemiddelde NL-melk kijkt, zoals die door Wageningen-UR is geanalyseerd in 2018, dan is er nauwelijks een verschil in belangrijke vetzuurniveaus tussen zomer en winter. Ondanks alle goede bedoelingen, lijkt de NL-zomermelk sterk op de wintermelk. Dit komt, omdat de gemiddelde NL-koe vandaag de dag te veel melk produceert om ’s zomers op gras te overleven. Wil je dit veranderen, dan moet je een kleinere koe kiezen, die minder melk geeft.
Literatuur
- Abbring, S., Kusche, D., Roos, T. C., Diks, M. A., Hols, G., Garssen, J., … & Van Esch, B. C. (2019). Milk processing increases the allergenicity of cow’s milk—Preclinical evidence supported by a human proof‐of‐concept provocation pilot. Clinical & Experimental Allergy, 49(7), 1013-1025.
- Baars, T., Wohlers, J., Rohrer, C., Lorkowski, S., & Jahreis, G. (2019). Patterns of biodynamic milk fatty acid composition explained by a climate-geographical approach. Animals, 9(3), 111.
- Joubran, A. M., Pierce, K. M., Garvey, N., Shalloo, L., & O’Callaghan, T. F. (2021). Invited review: A 2020 perspective on pasture-based dairy systems and products. Journal of Dairy Science.
- Molkentin, J. (2009). Authentication of organic milk using δ13C and the α-linolenic acid content of milk fat. Journal of Agricultural and Food Chemistry, 57(3), 785-790.
- Pacheco-Pappenheim, S., Yener, S., Heck, J. M., Dijkstra, J., & van Valenberg, H. J. (2021). Seasonal variation in fatty acid and triacylglycerol composition of bovine milk fat. Journal of Dairy Science.
2 Comments