“Liever te dik in de kist, dan een feestje gemist”. Het is de titel van een carnavalslied uit 2016. Wanneer je naar de ontwikkeling van obesitas kijkt, dan leven we in een wereld van verleidingen, die we maar moeilijk kunnen weerstaan. De welvaartsziekten nemen hand in hand toe, niet alleen overgewicht, maar ook Type-2-diabetes, hart- en vaatziekten, verhoogde bloeddruk. Samen worden deze problemen aangeduid als het Metabool Syndroom, dat een tijdbom vormt onder de stijgende kosten voor onze gezondheidszorg. Duidelijk is, dat er een sterke relatie is met onze leefstijl en voeding, vooral ook met onze welvaart en de consumptiemaatschappij. Onze borden en porties voeding zijn door de jaren heen groter geworden, zo ook de buikomvang en de Body Mass Index, maar ook de verhouding tussen de omvang van de taille en de heupen is een goede indicatie voor de vetafzetting op de verkeerde plekken.
Het vetweefsel hoopt zich in de buikholte op rondom de organen (onder meer lever en maag). Vrouwen krijgen een appel-figuur, bij mannen noemt men het een bierbuik. Lang heeft men gedacht, dat dit soort vet (het witte vet) alleen maar een passief weefsel voor opslag-vet was, energie voor slechtere, magere tijden. Het blijkt echter, dat het zogenaamde witte vetweefsel reageert alsof er een chronische infectie en ontsteking plaatsvindt in het lichaam (zonder dat er een ziektekiem is). Gevolg is het vrijmaken van tal van cytokines, maar ook insuline resistentie en Type-2-diabetes.
Wetenschap of politiek: suiker- en vetindustrie
In de jaren 1950 nam de sterfte aan hart- en vaatziekten onder blanke middelbare mannen in de VS sterk toe. Hoewel het om de vraag naar de relatie voeding en gezondheid zou moeten gaan, ontspon zich in de achtergrond een strijd tussen de suiker- en de vet-industrie. Voedsel was tenslotte business, een verdienmodel en geen enkele speler wilde de zwarte piet toegespeeld krijgen, dat het ongezond was. Voedingskundige Angel Keys speelde een belangrijke rol in het onderzoek, die uiteindelijk beslecht werd in het voordeel van de suikerindustrie. Er kwam aan ‘blame and shame’ op de dierlijke vetten, het aandeel verzadigd vet, waar je dik van werd en waardoor sprake was van het dichtslibben van kransslagaders. Keys benoemde ook een belangrijke intermediair, namelijk het cholesterolgehalte in het bloed (Keys, 1968). Het vervolg is bekend, het Westerse voedingspatroon verschoof langzaam naar vet-armere diëten, geen dierlijke vetten, geen boter, meer plantaardig, onverzadigd vet. Toch slikken vele mensen inmiddels dagelijks hun cholesterolverlagers, omdat het de vraag is of men wel de juiste veranderingen heeft doorgevoerd. Het vet was een smaakmaker en moest vervangen worden in de voedingsmiddelen, die steeds meer uit samengestelde grondstoffen gingen bestaan. De nieuwe smaakmaker was de (verborgen) suiker. De gevolgen bleven niet uit en er ontstond een nieuwe pandemie aan non-communicable diseases, met name obesitas, type-2-diabetes en metabool syndroom in de volwassen leeftijd en geleidelijk aan ook onder de kinderen. En mensen werden alleen maar dikker.
Of die strijd tussen vet- of suikerconsumptie nu echt terecht was, betwijfelde Marion Nestlé (2016). Zij laat een grafiek zien die de sterfte in 14 landen relateert aan de suiker- en de verzadigd vetconsumptie (data uit 1967), (figuur 1). Als je naar de grafiek kijkt, vallen een aantal dingen op: (1) er is een sterke correlatie tussen de inname van vet en suiker per land (hoe meer suiker, hoe meer vet), wat betekent, dat je eigenlijk geen onderscheid kunt maken tussen de sterfte door vet- of door suiker-inname, en (2) als je de landen clustert, dan zie je een verschil tussen Westerse landen, waar wel en geen 2e wereldoorlog op hun grondgebied hebben plaatsgevonden. Het zijn met name de Engelssprekende overwinnaars van WO-II in en buiten Europa, die minder hebben “geleden” onder de verwoestingen en die waarschijnlijk na WO-II meer dan genoeg voedsel hebben gehad. Met uitzondering van Finland liggen de andere West-Europese landen meer linksonder en in het midden van de grafiek. Helemaal linksonder ligt Japan, een land met niet alleen een totaal andere voedingsbasis als de Westerse landen, maar ook een land waar waarschijnlijk lang grote armoede heeft geheerst na Hiroshima. Japan is relatief laat op “Westerse voeding” over gestapt.
Nestle (2016) voert aan, dat de discussie in de jaren 1950 en 60 over de verkeerde dingen ging, ingegeven door commerciële belangen, marktaandeel, omzet en aandelen. Er was geen oog voor de grote verschillen tussen landen en de sterke algehele correlatie tussen steeds meer voeding (vet plus suiker) en de toenemende mortaliteit. Een dergelijke boodschap past namelijk niet in een verdienmodel van de Westerse industrie, dat gebaseerd is op het stimuleren van de consumptie, niet op consuminderen.
Het lijkt er dus meer op, dat er een andere, onderliggende oorzaak is aan de verschillen in sterfte tussen de genoemde landen. Suiker- en vetconsumptie gaan hand in hand samen op, en het de hogere sterfte lijkt eerder te komen door a) een teveel aan calorierijk en vetrijk voedsel, b) de toename van nieuwe, verwerkte en bewerkte voedingsmiddelen, en c) de verandering in voedingskwaliteit, de nutriënten en bacteriën in het voedsel.
Te veel voedsel
Vrijwillige calorie-restrictie is niet de sterkste kant van elk dier, inclusief de mens. Vanuit een overlevingsstrategie zijn we geneigd om ons vol te proppen om slechtere tijden te kunnen overbruggen. Sommige dieren gaan in winterslaap en vallen dan weer af, verteren hun lichaamsvet. Probleem voor de moderne mens is, dat we geen slechtere tijden meer kennen. We leven niet meer op de savanne.
Al jaren wordt er onderzoek gedaan naar de gevolgen van “calorie restriction” bij proefdieren. De resultaten zijn verbluffend, als je kijkt naar onderzoek, wat al in 1986 gepubliceerd is (figuur 2).
Drie groepen muisjes met een beperkte voeding (25%, 55% en 65% calorie-restrictie) werden vergeleken met muisjes die niet op dieet waren (groene lijn = controlegroep). Na 3 jaar was er geen muis meer in leven van de controlegroep. Muisjes die permanent en strikt op rantsoen zijn, leefden bijna 2x zo lang. Vaak wordt de giftigheid van middelen bepaald aan de hand van de LD50, dat wil zeggen de dosis waarbij 50% van de proefdieren gestorven is (= lethal dosis). Deze LD50 is in figuur 2 aangegeven: na 29 maanden is 50% van de controle-muisjes dood, bij een calorie-restrictie van 25% is dit 36 maanden en bij de beide sterkste calorie-restricties zelfs 48 maanden. “Liever dik in de kist” heeft dus nogal wat impact op de lengte van je leven. Als je vroeg in het leven met de geringere calorie inname begint, dan blijven de dieren ook kleiner en hebben zij een lager gewicht. Hierdoor hebben zij ook minder calorieën dagelijks nodig voor hun lichaamsonderhoud. Wanneer je een goede samenstelling hebt van het voedsel, dan blijf je kleiner van postuur zonder dat dit schadelijk is: “klein, maar fijn”.
Bewerkt voedsel (gemaksvoedsel)
Nutriënten als vet, eiwit, mineralen, maar ook de vetzuren of het type suiker zijn onderdeel van een product. Landbouwproducten als melk, mais, soja zijn echter grondstoffen geworden voor de voedingsmiddelenindustrie. De industrie stelt samen op basis van de nutriënten die men nodig heeft. Dit gaat inmiddels heel ver. Je denkt, dat brood bestaat uit volkoren meel, water, gist of zuurdesem en wat zout, maar inmiddels worden er tal van enzymen toegevoegd om een mooie korst, versheid of een dag langere houdbaarheid te creëren. Michael Pollan laat in zijn boek ‘In defense of food’ (vertaald: een pleidooi voor echt eten) zien, dat een diepvriespizza niet alleen uit basis-producten, die door een boer zijn geproduceerd, bestaat, maar dat in het bereidingsproces meerdere keren halffabricaten ingevroren en ontdooid worden en bovendien afkomstig zijn uit verschillende delen van een land, en zelf van de wereld. Het smaakverlies door het fabricageproces moet gecompenseerd worden door toevoegingen en de goedkope diepvriespizza heeft weinig meer te maken met de pizza, waar het in het Italiaanse Napels allemaal mee begonnen is. Probleem van het bewerken is, dat het zicht verloren gaat op de veranderingen in receptuur, de verschuiving aan ingrediënten, van vet naar suikers, van producten naar hulpstoffen.
Voedselkwaliteit
De Engelsen gebruiken het begrip “nutrient-density”, vrij vertaald de concentratie aan mineralen, sporenelementen en vitamines in een product. De tandarts Weston Price kan niet vaak genoeg genoemd worden, vanwege zijn belangrijke werk over de traditionele diëten van natuurvolkeren over de hele wereld. Geen van deze volkeren was echt vegetarisch levend, allen waren behept op dierlijke producten. Er was echter niet altijd en overal veel dierlijk voedsel aanwezig. Veel van het voedsel was rauw en gefermenteerd en er was sprake van ‘nutrient-dense food’. Verder was er door speciale voedingsmiddelen de mogelijkheid om de vetoplosbare vitamines (A, D, E, K2) op te nemen. Wel te verstaan via de dierlijke producten, de dierlijke vetten, dus onderdeel van een matrix. Veel van die mensen waren niet echt groot, maar ze waren wel gezond en overgewicht en welvaartsziekten waren hen totaal onbekend.
Modern levende, te dikke Eskimo’s of Indianen die weer omschakelen op een dieet van hun voorouders draaien de problemen, die zijn ontstaan door het vele Westerse voedsel, weer om. Consuminderen met oog voor kwaliteit van echte levensmiddelen als de basis voor levensverlenging, gewichtsverlies, verminderen van medicijnen en kwaliteit van leven. Korter kunnen ze niet meer worden, gezonder wel.
Gebruikte literatuur:
Weindruch, R., Walford, R. L., Fligiel, S., & Guthrie, D. (1986). The retardation of aging in mice by dietary restriction: longevity, cancer, immunity and lifetime energy intake. The Journal of nutrition, 116(4), 641-654.
Nestle, M. (2016). Corporate funding of food and nutrition research: science or marketing?. JAMA Internal Medicine, 176(1), 13-14.