Gezondheid
Laat een reactie achter

Melkconsumptie, zijn we doorgeschoten?

Take home message

  • Het beeld over melkvet-consumptie in relatie tot hart- en vaatziektes en overal-mortality heeft zich drastisch gewijzigd; het negatieve beeld, opgeroepen door Ancel Keys in de jaren 1950-60 over de consumptie van dierlijke vetten, klopt niet.
  • Echter nieuw is, dat het wel degelijk uitmaakt in welke matrix, in welk melkproduct het melkvet (vooral) opgenomen wordt. De consumptie van volle melk pakt ongunstiger uit, in tegenstelling tot gefermenteerde zuivel (yoghurt, kefir, kaas).

Volle melk of niet?

Er is geregeld weer onduidelijkheid, of melkconsumptie nu wel of niet bijdraagt aan gezondheid en sterfte. In een langjarige studie onder Zweedse vrouwen die jaarlijks meededen aan mammografie-onderzoek werd ook gekeken naar de relatie met hun voeding. Eerder werd al duidelijk, dat het sterfterisico verschillend is tussen vrouwen die gewone melk drinken en vrouwen die gefermenteerde melkproducten (Acidophilus-melk) of kaas nemen. In nieuw, aanvullend onderzoek (Michäelsson en Byberg, 2020) werd gekeken of er verschillen zijn tussen verschillende vetgehaltes van de geconsumeerde melk (0,5%, 1,5% en 3,0% vet). Een grote groep vrouwen werd in het onderzoek opgenomen (n=61.400), wat de mogelijkheid gaf om verschillende groepen met elkaar te vergelijken. Er zijn dus twee vraagstellingen: (1) wat zijn de gevolgen van het vetgehalte van de geconsumeerde melk? En (2) wat zijn de consequenties van een stijgende hoeveelheid melkconsumptie?

Zweedse vrouwen drinken allemaal ongeveer dezelfde type fabrieksmelk, namelijk gepasteuriseerd en gehomogeniseerd. Er is nauwelijks sprake van UHT-melk of van rauwe melkconsumptie. De leeftijd van de vrouwen bij de start ligt rond de 54-55 jaar en ze hebben een BMI van bijna 25. Gedurende de looptijd van het onderzoek (23 jaar) sterven er 22.500 vrouwen, ongeacht de oorzaak. Dit wordt de ‘all-cause mortality’ genoemd en heeft tot voordeel, dat je geen artsen-oordeel of obductie nodig hebt om de oorzaak of oorzaken van het sterven vast te stellen.

Door de grote groep vrouwen was men in staat om daadwerkelijk groepen te maken, die constant een bepaald melktype dronken (bijvoorbeeld altijd melk met 1,5% vet), dus zonder vervuiling van de andere vetgehaltes. Wel namen de vrouwen alle nog gemiddeld een half glas zure zuivel en wat kaas/dag. Statistisch berekent men het relatieve risico (hazard ratio) van elke groep ten opzichte van een controle. Als controle wordt vrijwel altijd de groep met de laagste consumptie genomen (hier: minder dan 200ml/dag. De absolute waarde in deze groep ligt daar op 17 ml melk/dag (omgerekend 1 glas per 2 weken). In figuur 1 staan drie lijnen weergegeven, die elk voor een vetgehalte-groep staan.

Fig. 1. Toename van het sterftekans in drie groepen melkdrinkers: 0,5%, 1,5% en 3,0% vet in de consumptiemelk. Van links naar rechts neemt de hoeveelheid melk toe.

Evenals in de eerdere publicatie (Michäelsson et al., 2014) is er een groter risico om dood te gaan, wanneer je meer melk consumeert; alle drie de lijnen stijgen. Opmerkelijk is echter wel, dat het risico tussen de melkvet-gehaltes verschilt, en dat naarmate je meer melkvet inneemt (3,0% vet) er sprake is van een verder verhoogd risico. Er is dus duidelijk sprake van een negatief effect van de hogere melkvet-inname uit de volle melk. De relatieve kans om dood te gaan is bijna 2x zo groot (HR=1,95) onder de melkdrinkers van volle melk (3,0% vet), die meer dan drie glazen melk per dag drinken (gemiddeld absoluut bijna 700 ml melk/ dag).

Biomarkers voor melkvet-opname

Een tweede groep Zweedse onderzoekers pakte het anders aan (Trieu et al., 2021). Zij namen de voor zuivel typische oneven verzadigde vetzuren als marker om objectief de opname van zuivel vast te stellen. Het pentadecaanzuur (C15:0) werd gemeten in het bloed van 60-plussers en beoordeeld werd de correlatie met sterfte aan hart- en vaatziekten (CVD) en totale sterfte. Zij concluderen, dat het risico voor CVD het laagste is in de groep met de hoogste C15:0, dus hoe meer melkvet, hoe lager de kans op hart- en vaatziekten. Anders is het voor de totale sterfte. Hier vindt men geen lineaire relatie, maar een U-vorm. De laagste overall sterftekans is te vinden bij de groep met de middelste C15:0 bloedwaarde, niet in het laagste en niet in het hoogste segment van melkvetconsumptie. Dit impliceert, dat zowel te weinig als te veel ongewenst is.

De uitslagen van beide Zweedse onderzoeken lijken met elkaar in tegenspraak. Echter de biomarker C15:0 zegt nog niets over het type zuivel wat gegeten is, het is eerder een algemeen pleidooi, dat melkvet per sé niet slecht is, en zeker niet om de problemen rondom hart- en vaatziekten te verklaren. Wel geven Trieu aan, dat een differentiatie tussen producten noodzakelijk is, op een manier die in de studie van Michaëlsson is doorgevoerd.

Te veel van welk (melk)vet?

Er zijn meerdere studies die ingaan op het verschil in sterfte of hart- en vaatziektes in relatie tot het type melkproduct, dat geconsumeerd is. Australische onderzoekers (Xu et al., 2022) namen de groep van gediagnosticeerde mensen met hart- en vaatziekten. Men onderscheidt zes verschillende ziektebeelden, maar de resultaten hier gaan op voor de groep als geheel. Deze mensen zijn al ouder, bijna 70 jaar oud.

Er zijn vier groepen melkdrinkers: volle melk, halfvolle melk en magere melk; daarnaast een groep die sojamelk drinkt. Verder zijn er mannen en vrouwen. De volle melk drinkers gaan het snelste dood, vergelijkbaar met de uitslagen van Michäelsson hierboven. Wanneer gecorrigeerd wordt voor achtergrond verschillen tussen de groepen (geslacht, BMI, drinkgewoontes, etc), dan blijven significante effecten over tussen volle en halvolle melk-drinkers. Ook voor de magere (0% vet) melk vindt men verschillen met de volle melk, maar alleen bij de mannen. Er is een risico-reductie van ongeveer 30 of 40%. (HRadj = 0.69, P=0.004 en HRadj = 0.59, P=0.016 voor respectievelijk man en vrouw).

Joris Driepinter: exit?

We moeten ons anno 2020 afvragen of de oude reclame-slogans “melk moet” of “drie glazen melk per dag, dat doet het” uit de 1970 en 1980er jaren nog wel gelden: voor iedereen (man, vrouw, kind), voor elk tijdsbestek in je leven of überhaupt nog geldig is. Tijden veranderen, voedingsgewoonten zijn anders, de beschikbare hoeveelheid voeding is anders en er is eerder sprake van toenemend overgewicht. Het kan heel goed zijn, dat melkvet kwaliteit in verschillende studies anders van kwaliteit is dan 50 jaar geleden, omdat onze koeien anders gevoerd worden en steeds meer melk geven. Ook kan het zijn, dat verse, volle melk vooral bedoeld is voor het jonge kind in aansluiting op de moedermelk-fase. Realiseer je ook, dat we door fokkerij en voeding van de koeien steeds meer melkvet in een liter melk produceren. Volle melk aan het begin van de 20e eeuw had rond de 2% vet, volle melk nu boven de 4,5% vet. En de fabriek wil dit vet toch kwijt.

Hoe ouder men is, hoe meer het erop lijkt, dat gefermenteerde melkproducten passender zijn dan ongefermenteerde melk. Mogelijk, omdat het de darm beter voedt en het functioneren beter ondersteunt. Wat verder interessant is, maar waar vrijwel geen onderzoeksresultaten over zijn, is de consumptie van rauwe melk. Alle hierboven gepresenteerde studies gelden voor gepasteuriseerde melk. In een enquête onder Amerikaanse consumenten van rauwe melk (Baars et al., 2019) geven mensen aan, dat zij zeer wel varen bij de rauwe, volle melk. Het gaat daar niet over mortaliteit, maar over de dagelijkse gezondheid en/of de beleefde verandering/verbetering van gezondheid. Ook het genot en de smaak waarschijnlijk.

Literatuur

  • Baars, T., Berge, A. C., Garssen, J., & Verster, J. C. (2019). Effect of raw milk consumption on perceived health, mood and immune functioning among US adults with a poor and normal health: A retrospective questionnaire-based study. Complementary therapies in medicine, 47, 102196.
  • Michaëlsson, K., & Byberg, L. (2020). Mixing of apples and oranges in milk research: A cohort analysis of non-fermented milk intake and all-cause mortality. Nutrients, 12(5), 1393.
  • Michaëlsson, K., Wolk, A., Langenskiöld, S., Basu, S., Lemming, E. W., Melhus, H., & Byberg, L. (2014). Milk intake and risk of mortality and fractures in women and men: cohort studies. Bmj, 349.
  • Trieu, K., Bhat, S., Dai, Z., Leander, K., Gigante, B., Qian, F., … & Marklund, M. (2021). Biomarkers of dairy fat intake, incident cardiovascular disease, and all-cause mortality: A cohort study, systematic review, and meta-analysis. PLoS medicine, 18(9), e1003763.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.