Take home message
Genetische verschillen tussen koeien zijn zichtbaar als koe-types binnen hetzelfde ras. Kleinere, rondere koeien met minder gewicht zijn goed aangepast aan volledige weidehouderijsystemen, zonder dat zij extra krachtvoer nodig hebben.
Groot-klein; mager-rond
In Zwitserland werden twee genetisch verschillende, zwartbonte koe-typen met elkaar vergeleken: “groot Europees” (HF) en “klein Nieuw-Zeelands” (NZ). Onder biologische omstandigheden werd beoordeeld hoe de dieren zich hielden, wanneer zij volledig van grasproducten leven (gras, hooi) of daarnaast toch ook 750 kg krachtvoer per koe per jaar (C750) krijgen (Schori en Münger, 2021). De koeien werden in dezelfde kudde gehouden en meerdere lactaties vervolgd.
Koeien die je extra krachtvoer geeft, produceren meer melk, of ze nu groot of klein zijn (Tabel 1). Men kon berekenen dat per kg krachtvoer ongeveer 1 kg extra melk werd gegeven in de lactatie. Het C750 systeem gaf ruim 800 kg melk meer dan het gras-systeem. Interessanter zijn de verschillen tussen de twee typen zwartbonte koeien. HF-koeien hebben meer gewicht (+70 kg), geven iets meer melk (+300 kg). NZ-koeien zijn efficiënter en geven meer melk per 100 kg lichaamsgewicht (+70 kg), hebben melk met hogere gehaltes (+0,4% vet; +0,3 % eiwit) en gemiddeld een betere body condition (+ 0,3 punten). De hogere body condition geeft de dieren de mogelijkheid om bij een wisselend voeraanbod, bij regen of koude hun lichaamsreserves makkelijker aan te spreken: een buffertje. Het absoluut lagere lichaamsgewicht per koe is in regenrijke en heuvelachtige gebieden zoals Nieuw-Zeeland, maar ook de Zwitserse berggebieden van voordeel, als het om vertrapping van de zode gaat. Wanneer koeien steeds zwaarder worden vanwege de fokkerij op hogere melkproductie, dan is het risico op graslandschade groter, met name in het voor- en najaar. Met lichtere koeien kun je dus het weideseizoen makkelijker naar voren en naar achteren verlengen zonder extra schade aan de zode.
Tabel 1. Verschil in productiekenmerken tussen HF en NZ-koeien gehouden in twee systemen, alleen gras en gras plus krachtvoer. De data zijn de gemiddeldes per koetype van beide systemen en systeem-resultaten gemiddeld van beide koe-typen.
Koetype | Systeem | ||||
HF | NZ | Gras | C750 | ||
ECM (kg) | 5943 | 5646 | 5377 | 6212 | |
vet (%) | 4.08 | 4.51 | 4.32 | 4.27 | |
eiwit (%) | 3.21 | 3.55 | 3.36 | 3.40 | |
Gewicht (kg) | 601 | 532 | 560 | 573 | |
Body Condition Score | 2.57 | 2.84 | 2.66 | 2.75 | |
ECM per 100 kg | 993 | 1065 | 969 | 1089 |
Wanneer je naar de incidentie van ziekte en vruchtbaarheid kijkt, dan zijn er ook enkele verschillen. Omgerekend per 100 koeien zijn het aantal behandelingen voor de verschillende probleemgebieden opgesomd (per 100 melkkoeien), (Tabel 2).
Tabel 2. Aantal behandelingen omgerekend per 100 melkkoeien.
Koetype | Systeem | ||||
HF | NZ | Gras | C750 | ||
Vruchtbaarheid | 139 | 70 | 112 | 97 | |
Voeding | 5 | 5 | 9 | 1 | |
Klauwen | 8 | 30 | 16 | 23 | |
Uierontsteking | 26 | 18 | 19 | 24 | |
Melkziekte | 4 | 5 | 7 | 3 | |
Overig | 15 | 10 | 12 | 13 | |
Totaal aantal behandelingen | 202 | 138 | 174 | 165 |
Er zijn twee opvallende dingen, als je naar de twee types koeien kijkt. HF-koeien worden vaker behandeld voor hun vruchtbaarheid, terwijl de NZ-koeien meer problemen hebben met klauwen en poten. Dat laatste is opmerkelijk, want koeien in Nieuw-Zeeland moeten doorgaans dagelijks grotere afstanden lopen van de weide naar de melkstal. De verwachting zou dan ook zijn, dat NZ-koeien hierop geselecteerd zijn en eerder geringere klauwbehandelingen vragen. De verschillen in vruchtbaarheid zijn ook te zien in andere parameters (Tabel 3).
Tabel 3. Parameters voor de vruchtbaarheid van melkkoeien
Koetype | Systeem | ||||
HF | NZ | Gras | C750 | ||
Kalven tot 1e inseminatie (dagen) | 75 | 68 | 76 | 67 | |
Kalven tot drachtig zijn (dagen) | 98 | 85 | 90 | 93 | |
Tussenkalftijd (dagen) | 380 | 360 | 370 | 371 | |
Inseminaties per geboorte (n) | 2.1 | 2.0 | 1.9 | 2.2 |
De eerste drie parameters duiden op een goede vruchtbaarheid van de NZ-koeien: zij zijn vlotter drachtig en realiseren een tussenkalftijd van ongeveer één jaar, wat veehouders graag zien. In combinatie met het grotere aantal behandelingen van de HF-koeien (Tabel 2) duiden deze uitkomsten (Tabel 3) op een betere vruchtbaarheid van de NZ- ten opzichte van de HF-koeien.
Vetzuren in de zomer
Onderzoek naar de vetzuren wordt in de Zwitserse publicatie niet genoemd. Om toch een indicatie te hebben wat de verschillen tussen de koeien en systemen betekenen, zijn data gebruikt van het onderzoek uit de Zuid-Duitsland. Kusche et al., (2015) vergeleken een extensief BD-systeem (BLI) met een intensief gangbaar systeem (CLI), beide gebaseerd op vers gras. Op deze BD-bedrijven werd vrijwel geen krachtvoer gegeven, de koeien zijn dag en nacht buiten, op de gangbare bedrijven werden de koeien binnen gehouden en kregen zij vers gras op stal, samen met krachtvoer.
De verschillen tussen BLI en CLI komen overeen met de systeemverschillen tussen “gras-gevoerd” versus “gras plus 750 kg krachtvoer” uit de bovenstaande tabellen. Op jaarbasis was de hoeveelheid melk op de CLI-bedrijven hoger dan op de C750-bedrijven, omdat er meer krachtvoer gegeven werd. De verschillen in vetzuren tussen BLI en CLI zijn daarom vooral een indicatie voor het al dan niet krachtvoer voeren (gras versus C750).
Tabel 4. Selectie van enkele vetzuren en vitamines van twee vergelijkbare gra(a)s-systemen zonder (BLI) en met krachtvoer (CLI); zomerwaardes, wanneer de koeien vers gras opnemen.
Vetzuur | BLI | CLI | BLI/ CLI x 100 |
C18:1t11 (tVA) | 24.3 | 19.8 | 123 |
CLAc9.t11 (RA) | 13.0 | 12.0 | 108 |
CLAt11.c13 | 0.9 | 0.6 | 144 |
aC18:3c9.c12.c15 (ALA) | 10.9 | 7.0 | 155 |
PUFA | 47.6 | 40.3 | 118 |
n3 | 16.6 | 11.9 | 140 |
n6 | 20.4 | 20.0 | 102 |
OBCFA | 41.8 | 37.0 | 113 |
n6/n3 | 12.5 | 17.1 | 73 |
Vitamine | |||
Alfa-Tocopherol | 985 | 695 | 142 |
Beta-Caroteen | 159 | 120 | 133 |
Retinol | 343 | 394 | 87 |
De selectie van vetzuren zijn een goede indicatie voor de opname van veel vers gras (tVA, CLAc9t11 en CLAt11c13), het ontbreken van krachtvoer (ALA, PUFA en de n6/n3 ratio). Waarschijnlijk zijn ook de vertaktketenige vetzuren (OBCFA) en de vitamines een indicatie voor de hoge grasopname in BLI in vergelijking met CLI.
Conclusie
Weidesystemen, waar (vrijwel) uitsluitend vers gras gegeten wordt door de melkkoeien zijn mogelijk zonder de gezondheid van de koeien te schaden. Koeien hebben een betere gezondheid in een systeem met uitsluitend vers gras, wanneer zij kleiner van stuk zijn, meer conditie hebben en minder melk per koe produceren. Wel produceren dergelijke kleinere, rondere koeien meer melk per 100 kg lichaamsgewicht en zijn daarmee efficiënter als de grotere, hogere, magere koe-typen.
Naarmate koeien meer vers gras opnemen, produceren zij een vetzuurpatroon met een hoog aandeel gewenste vetzuren in het licht van de humane gezondheidsbevordering.
Literatuur
- Kusche, D., Kuhnt, K., Ruebesam, K., Rohrer, C., Nierop, A. F., Jahreis, G., & Baars, T. (2015). Fatty acid profiles and antioxidants of organic and conventional milk from low‐and high‐input systems during outdoor period. Journal of the Science of Food and Agriculture, 95(3), 529-539.
- Schori, F., & Münger, A. (2021). Effects of an all-herbage versus a concentrate-supplemented ration on productivity, body condition, medical treatments and reproduction in two Holstein cow types under organic conditions. Livestock Science, 254, 104768.