Take home message
- Boter met een verhoogd n3-gehalte op basis van alfalinoleenzuur (ALA-boter) vermindert in muisjes het ontstaan van insuline-resistentie, een vervette lever als onderdeel van het metabool syndroom en type-2 diabetes. De ratio n6/n3 is doorslaggevend voor het resultaat. Extra ALA in de boter is afkomstig van oliehoudend zaden en vermindert de afhankelijkheid van zeer langketenige n3-vetzuren uit schaarse zeevis als kabeljauw en zalm.
Wat is er misgegaan?
De mens is samen met andere zoogdieren afhankelijk van bepaalde zogenaamde essentiële vetzuren. Dit zijn linolzuur (C18:2 n6) en alfa-linoleenzuur (C18:3 n3). Bij het opwerken van deze vetzuren in het lichaam gebeuren verschillende dingen gelijktijdig of na elkaar: a) ketenverlenging (telkens worden er twee C-atomen toegevoegd) en b) het onverzadigd maken (telkens worden er waterstofatomen afgesplitst en worden de verbindingen tussen twee C-atomen verdubbeld). Er ontstaan derhalve uit linolzuur een reeks aan vetzuren in de omega-6 reeks: C18:2 wordt C20:2 en C20:3 en C20:4 oftewel Arachidonzuur = ARA. Uit alfa-linoleenzuur ontstaat een omega-3 reeks: C18:3 wordt C20:3, C20:4, C22:5 (Eicosapentaeenzuur = EPA) en C22:6 (Docosahexaeenzuur = DHA). Een belangrijk orgaan, dat de zeer-langketenige vetzuren nodig heeft, is de hersenen. Deze zeer-langketenige meervoudig onverzadigde vetzuren (ARA, EPA en DHA) staan ook wel bekend als de vis-vetzuren.
De verlenging en toename van dubbele bindingen in de koolstofketens gebeurt door enzymen. In ons lichaam zorgt het enzym desaturase ervoor, dat uit een verzadigde verbinding een onverzadigde ontstaat en het enzym elongase zorgt voor de stapsgewijze ketenverlenging (met 2 C-atomen). Probleem is fysiologisch, dat beide reeksen (n6 en n3) van dezelfde enzymen gebruik maken en er dus concurrentie ontstaat. Bij een hoog aanbod van C18:2 n6 wordt het lastig om voldoende C18:3 n3 om te zetten in de langketenige EPA en DHA. En dat is precies het probleem in onze westerse voeding: we leven in een tijdperk van verkeerde overvloed. Overvloed die ons langzaam en sluipend ziek heeft gemaakt. Door gewin gedreven voeren we onze koeien als éénmagige varkens en kippen, wat ertoe leidt, dat deze herkauwers niet meer van gras en hooi leven, maar van soja en mais. We eten vlees en vleesproducten, gefrituurde etenswaren die veelal rijk zijn aan linolzuur, een n6-vetzuur (C18:2 n6). Mede als gevolg van de overmaat aan n6- vetzuren ontstaat obesitas, Type-2 diabetes, sluimerend ontstekingen, vervette levers.
Het ene vet is het andere niet
Amerikaanse onderzoekers (Fan et al., 2019) hebben muisjes verschillende vetzuur-diëten gevoerd om duidelijk te krijgen, hoe het type vet de genoemde welvaartsproblemen aanstuurt. Opzet van de proef is om de huidige obesitas-epidemie na te bootsen, waarin mensen te veel vet eten, en om te begrijpen of de vetzuursamenstelling (n6 of n3) invloed heeft op de gezondheid. Er werden vier groepen dieren vergeleken: (1) gewoon muizenvoer (controlegroep zonder extra vet) en drie proef-groepen met extra vet (ca 45% van de opname) uit: (2) gewone boter, (3) boter met verhoogd alfa-linoleenzuur en (4) margarine. Alle drie de onderzoeksgroepen kregen dezelfde hoeveelheid extra vet, echter met verschillende vetzuren (Tabel 1).
Tabel 1. Vetzuren in de drie proefgroepen met een vetrijk dieet (vet was 45% van de voeropname), uitgedrukt in procent van het totale vet.
Boter | ALA-rijke boter | Margarine | |
Verzadigd vetzuren (vz) (%) | 65.5 | 62.5 | 47.8 |
Enkelvoudig onverzadigde vz (%) | 27.3 | 26.7 | 23.9 |
Meervoudig onverzadigde vz (%) | 7.1 | 10.7 | 28.6 |
n3- vz (%) | 0.65 | 4.40 | 4.26 |
n6- vz (%) | 4.05 | 3.92 | 24.30 |
n6 / n3 ratio | 6.27 | 0.91 | 6.08 |
Door de verrijking met alfa-linoleenzuur zakt in de ALA-boter de n6/n3 ratio iets onder 1, een verhouding die we ook kennen van koeien die uitsluitend op gras, hooi of kuilgras, maar zonder krachtvoer gevoerd worden. De gewone boter en de margarine hebben beide een n6/n3 ratio van boven de 6. Dit kennen we van koeien die met snijmais en veel krachtvoer op basis van soja worden gevoerd. Margarine heeft wel een veel hoger gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren, met name door de hoge gehaltes aan linolzuur (C18:2 n6). Overigens is het absolute gehalte aan n3-vetzuren in de ALA-boter erg hoog voor boter. In de VS werd dit gehalte gehaald, doordat de koeien extra gefermenteerd voer kregen op basis van zeewier (kelp) en Perilla olie. In waarden die binnen biologisch-dynamische melkvet gevonden werden, lag de hoogste waarde aan n3 bij de 2,0 (extensieve low-input bedrijven met gras en hooi).
Vetrijk diëet in muisjes – de gevolgen
De zes weken oude muisjes werden 10 weken met de verschillende diëten gevoerd. Elke paar weken werd bloed afgenomen om te kijken, hoe de bloedwaardes (cholesterol, triglyceriden, etc) zich ontwikkelen. De dieren werden geregeld gescand teneinde te kijken, hoe het vetweefsel zich ontwikkelde en aan het einde werden de organen beoordeeld. In het bloed werd verder naar ontstekingsparameters gekeken. Het onderzoek leverde een aantal opmerkelijke uitslagen op.
- De hoge vetopname leidde in alle drie de vet-groepen tot een veel sterkere gewichtstoename dan door het standaard-muizenvoer. Na 10 weken waren de muizen 45% (n3-boter) tot 60% (margarine) zwaarder dan de controles (Fig. 1), typische welvaartsmuisjes.
- Er werd gekeken naar het aandeel vetmassa en de vetvrije spiermassa. De gewichtstoename door de hogere vetopname leidde tot meer vetweefsel, echter die was het hoogste in de margarine groep (52%), middel in de botergroep (45%) en het laagste in de n3-boter groep (36%).
- De levers van de muisjes werden beoordeeld en men vond de sterkste kenmerken van een vervette lever bij de margarine groep. Evenals de typische foie gras-ganzen-lever wordt de lever wit in plaats van rood. Dit is minder sterk bij de boter-groep, maar een mooie rode, niet vervette lever wordt gevonden bij zowel de controlegroep als de ALA-boter groep.
- Wanneer men beoordeelde, hoe de zeer langketenige vetzuren gevormd werden, dan wordt duidelijk, dat door de verrijking van de boter met ALA (ALA-boter), er meer EPA (n3) circuleert en minder ARA en LA (n6). Dit is gemeten, zowel in de rode bloedcellen als in het depot-vetweefsel. Gevolg is een veel gunstigere n6/n3 ratio in bloedcellen, maar ook levercellen (Fig 2). Wat je erin stopt qua n6/n3 (Tabel 1), komt er dus ook uit (Fig 2).
Chronische ontstekingen
Al met al laat het onderzoek zien, dat door de verandering van de vetzuursamenstelling van het dieet-vet (meer n3, minder n6, betere n6/n3 verhouding), de negatieve gevolgen van de huidige hoge vetconsumptie afgezwakt wordt. Er is sprake van een geringere vetweefselvorming, minder vetopslag, minder ontstekingsreacties en ten gevolge daarvan minder risico op leververvetting, diabetes-2 en hart- en vaatziekten. Daarbij geven de onderzoekers aan, dat de uitslag vooral te wijten is aan de verhouding van n6/n3.
Terecht wordt in de publicatie opgemerkt, dat een verbeterde n6/n3 ratio ook te bereiken is, door de opname van n6-vetzuren terug te dringen en dat de vertaalslag van dikke muis naar obese mens in verder onderzoek nog gemaakt moet worden. Dit onderzoek is in elk geval een pleidooi voor een beperktere vetopname, maar dan wel met voldoende alfa-linoleenzuur.
Al eerder hebben we laten zien, dat hoogproductief melkvee, dat niet meer graast, maar op stal staat en gevoerd wordt met mais, soja en krachtvoer een n6/n3 verhouding aan vetzuren in de melk geeft van rond de 8. Voor gras-gevoerde koeien ligt dit rond de 1. Kies derhalve voor melkvet van gras-gevoerde, alpiene en / of biologische koeien; consuminderen op basis van kwaliteitsproducten met een goede n6/n3 verhouding.
Literatuur
Fan, R.; Kim, J.; You, M.; Giraud, D.; Toney, A.M.; Shin, S.H.; Kim, S.Y.; Borkowski, K.; Newman, J.W.; Chung, S. alpha-Linolenic acid-enriched butter attenuated high fat diet-induced insulin resistance and inflammation by promoting bioconversion of n-3 PUFA and subsequent oxylipin formation. J. Nutr. Biochem. 2019, 76, 108285.